Ouders hebben een wettelijke verplichting om bij te dragen in het onderhoud van hun kinderen. Die verplichting loopt door na de meerderjarigheid voor zover aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Aangezien de onderhoudsverplichting een voorwaardelijke verplichting betreft, kan het ouders een pasmunt geven om na de meerderjarigheid de financiële hulp stop te zetten waardoor een kind zich niet langer op de standing van tijdens het gezinsleven met de ouders kan beroepen. De vraag stelt zich evenwel hoe voorwaardelijk de onderhoudsverplichting is, wat de omvang van de onderhoudsverplichting is en in welke omstandigheden er zoal vragen kunnen worden gesteld bij de verplichting om ook na de meerderjarigheid nog bij te dragen in het onderhoud van de kinderen.
De abnormale voortgang van een passende opleiding van een kind
Een eerste omstandigheid waarin er sprake is van een bijdrageverplichting na meerderjarigheid is in geval van een studerend kind en dit zolang de opleiding niet voltooid is. Dit is een verplichting die ouders hebben op basis van artikel 203,§1 van het oud Burgerlijk Wetboek.
Er werd door de wetgever echter niet bepaald wanneer de opleiding voltooid is. Juist daarom kunnen onder meer volgende vragen gesteld worden in de praktijk: Hoeveel kansen dient een kind te krijgen? Wat als er een diploma wordt behaald maar nadien nog een andere opleiding wordt aangevat? Loopt de verplichting door als een kind na het einde van de studies niet onmiddellijk zijn weg vindt op de arbeidsmarkt?
Door dit gebrek aan duidelijk wettelijk kader, is er een waaier aan casuïstiek voorhanden. Toch kunnen een paar vuistregels geformuleerd worden.
Vooreerst dienen studies een normale voortgang te kennen. Echter betekent dit niet per se dat indien een kind tweemaal een verkeerde keuze maakt, er geen sprake meer kan zijn van een normale voortgang. Ook familiale omstandigheden of opvoedkundige verwaarlozing kunnen een verlenging rechtvaardigen. Een belangrijke indicator om deze voorwaarde te beoordelen is het resterende leerkrediet. Indien dit leerkrediet opgeraakt, kan het zijn dat er door de ouders niet langer een onderhoudsbijdrage verschuldigd is.
Daarenboven dient het kind een passende opleiding te volgen. Bij de beoordeling van dit karakter wordt rekening gehouden met elementen zoals de levensstandaard van de ouders en het intellectueel vermogen van het kind. Wanneer een kind aldus niet slaagt in een bepaalde opleiding omdat het niveau te hoog is houdt de onderhoudsverplichting mogelijks op. Een en ander dient wel genuanceerd te worden indien het kind aangeeft de studies te willen doorzetten met hernieuwd enthousiasme waardoor de onderhoudsverplichting mogelijks geen einde neemt ondanks dat er geen sprake is van een passende opleiding.
Een derde voorwaarde is de duurtijd van de onderhoudsverplichting. De verplichting om bij te dragen eindigt in principe wanneer een diploma wordt verworven dat toegang geeft tot de arbeidsmarkt. Het behalen van een academisch bachelordiploma, in tegenstelling tot een professioneel bachelordiploma, zal op die manier bijvoorbeeld geen einde kunnen stellen aan de verplichting aangezien dit bijzonder weinig kansen op de arbeidsmarkt biedt. Ook kunnen ouders nog verplicht worden om studies die in het normale verlengde van de vorige studies liggen. Ouders kunnen aldus in principe niet verplicht worden nog bijkomende, totaal andere studies te financieren. Hierover is de rechtspraak echter verdeeld.
Eenmaal een diploma op zak, neemt de onderhoudsverplichting op basis van artikel 203,§1 van het oud Burgerlijk Wetboek een einde.
Gebrek aan respect in hoofde van het kind ten aanzien van de ouders
Een tweede omstandigheid waarin de vraag gesteld kan worden of de onderhoudsverplichting na meerderjarigheid nog doorloopt is de situatie waarin een kind geen respect of eerbied heeft voor zijn ouders. Sinds tussenkomst van het cassatiearrest van 03.06.2010 is het in principe zo dat dit geen voorwaarde is die gekoppeld kan worden aan de onderhoudsverplichting. Een onderhoudsbijdrage is aldus nog steeds verschuldigd ondanks het gebrek aan respect. Echter is de rechtspraak verdeeld aangezien dit niet lijkt te stroken met het rechtvaardigheidsgevoel. Op die manier wijst volgens sommige rechtspraak een vertroebelde relatie of contactbreuk tussen kind en ouder op zich nog niet op een gebrek aan respect. Er werd echter ook al geoordeeld dat dit juist wel wijst op een gebrek aan respect in hoofde van een kind ten aanzien van zijn ouder waardoor geen onderhoudsverplichting meer geldt na de meerderjarigheid.
Een kind met een handicap dat geen opleiding volgt
Indien een meerderjarig kind niet studeert, zal de onderhoudsverplichting op basis van artikel 203 van het oud Burgerlijk Wetboek in principe een einde nemen aangezien een kind, indien het zelfstandig een verdienvermogen door professionele activiteiten kan verwerven, geacht wordt voor het eigen levensonderhoud te kunnen instaan. Echter zijn er omstandigheden denkbaar waardoor de onderhoudsverplichting geen einde neemt en verplicht wordt op basis van artikel 205 van het oud Burgerlijk Wetboek en niet langer een verplichting is op basis van artikel 203 van het oud Burgerlijk Wetboek. Een voorbeeld van zo een situatie is de omstandigheid waarin een meerderjarig kind een handicap heeft, geen opleiding kan volgen en geen inkomen uit professionele activiteiten kan genereren. In zo een situatie zal het meerderjarig kind een onderhoudsbijdrage van zijn ouders kunnen vorderen weliswaar met dien verstande dat er zal moeten worden aangetoond dat het kind behoeftig is. Aldus dient het kind zich tevreden te stellen met wat vereist is om in de levensbehoeften te voorzien en kan het zich niet beroepen op de standing van tijdens het gezinsleven, hetgeen het wel kan indien het kind een onderhoudsbijdrage ontvangt op basis van artikel 203 van het oud Burgerlijk Wetboek.
Om na te gaan in welke mate er sprake is van behoeftigheid zal er dienen worden nagegaan welke de verschillende inkomensmogelijkheden van het kind zijn. Op die manier zijn er in België verschillende mogelijke tegemoetkomingen van de overheid: verhoogde kinderbijslag tot de leeftijd van 21 jaar, een inkomen vervangende tegemoetkoming, een integratietegemoetkoming, een persoonsvolgend budget en dergelijke meer. Met deze tegemoetkomingen zal een familierechter rekening houden om de behoeftigheid te beoordelen. Indien er na deze tussenkomsten nog sprake is van behoeftigheid, kan er mogelijks een onderhoudsplicht bestaan in hoofde van de ouders op basis van artikel 205,§1 van het oud Burgerlijk Wetboek.
Aldus is de onderhoudsverplichting na meerderjarigheid een feitelijke appreciatiekwestie en is het daarom dan ook moeilijk te voorspellen hoe familierechters beoordelen in een specifieke situatie of er na meerderjarigheid nog een onderhoudsbijdrage verschuldigd is. Des te meer gelet op de context waar een familierechter rekening mee kan houden zoals psychische moeilijkheden die een student kan hebben na de COVID-crisis maar ook de mentale toestand van een kind na een relatiebreuk van de ouders die een abnormale voortgang van de studies kunnen rechtvaardigen.
Voor meer informatie kan u steeds contact opnemen met ons kantoor.